bijbel

Abraham deel 12

Luisteren

Kinderbijbel
Kinderbijbel
Abraham deel 12
Loading
/

Lezen

De tijd tikte door en Abraham en Sara waren nu wel erg oud geworden. Sara was al honderdzevenentwintig jaar, ze was zo oud, ze was op. Ze kon niet meer. Ze werd ziek. Ze lag op haar bed en stierf. Abraham zat bij haar bed en hij huilde. Wat was hij lang met Sara getrouwd geweest en wat hadden ze samen veel meegemaakt.
met dank aan: gospelimages.nl

Samen geleefd, samen gelachen en gehuild, goede en minder goede tijden gehad en ze hadden altijd gewacht op de beloften van God, de geboorte van hun lang verwachte zoon Izak. Wat waren ze blij toen Izak geboren werd. Maar nu was het leven van Abraham, samen met Sara, voorbij. Abraham kon het maar moeilijk geloven en hij was erg verdrietig. 

Maar toen moest Abraham natuurlijk ook nadenken over de begrafenis. Hij moest dat proberen te regelen. Abraham en Sara woonden in Kiriath-Arba (dat heet nu Hebron), in Kanaän en ze hadden daar geen eigen stukje land. En dus kon Abraham zijn eigen vrouw daar niet zomaar begraven. Hij ging naar de stad Hebron. Bij de poort zaten de belangrijke mannen van de stad, de Hethieten. Hij maakte een diepe buiging en hij zei: “Ik woon hier al een tijdje, maar we hebben geen eigen grond. Mijn vrouw Sara is overleden en daarom wil ik graag een stukje grond kopen, zodat ik haar kan begraven. Ik wil op die grond een graf maken voor mijn vrouw.” De mannen wisten dat Abraham een belangrijke man was en vonden het maar niks dat hij deze vraag aan hen stelde. Ze zeiden tegen Abraham: “U bent voor ons een belangrijke man en we weten dat God u beschermt. U mag uw vrouw begraven in een van onze mooiste graven.

Maar Abraham boog nog een keertje heel diep voor de mannen en zei: “Als u het goed vindt dat ik mijn vrouw in uw land ga begraven, dan wil ik heel graag een eigen graf kopen. Daar aan de rand van de akker van Efron, de zoon van Sohar, daar is een grot. De grot van Machpéla. Willen jullie aan Efron vragen of hij die grot aan mij wil verkopen? Ik wil er goed voor betalen”

Efron was toevallig ook bij de stadspoort en hij hoorde wat Abraham vroeg. Hij stond op en zei: “Nee hoor, geen sprake van, u hoeft daar niks voor te betalen Abraham, u mag uw vrouw Sara daar gewoon begraven”.

Maar Abraham wilde een eigen stukje grond met een graf. Hij wilde Sara niet in een graf begraven dat van iemand anders was. Dus hij zei tegen Efron: “Laat mij toch alstublieft voor de grond betalen. Ik wil heel graag een eigen stukje grond, zodat ik mijn vrouw kan begraven.” Toen zei Efron: “Die grond is vierhonderd zilverstukken waard en dat is niet zoveel voor u”. Abraham betaalde vierhonderd zilverstukken en toen was hij de eigenaar van dat stukje grond geworden. Daarna kon hij Sara begraven. Hij begroef haar in de grot op het land in Machpéla, dichtbij Mamre in het land Kanaän. Vanaf toen had hij een eigen stukje grond en een eigen graf.

Maar Abraham moest wel alleen verder. God zorgde goed voor hem, hij was rijk en in alles gezegend. Daar had de Heer wel voor gezorgd. Maar Abraham en Izak waren wel erg verdrietig. Izak miste zijn moeder heel erg. Zonder zijn moeder was hij erg eenzaam. Abraham zag dat wel en hij dacht: Misschien wordt het tijd dat Izak een leuke vrouw ontmoet en gaat trouwen. Dan is hij niet meer zo alleen. Maar het mag geen vrouw zijn die uit dit land komt, niet een vrouw uit Kanaän. In dit land kennen de mensen God niet.

Toen riep Abraham zijn oudste knecht bij zich en hij zei tegen hem: “Je moet me iets beloven. Ik wil dat je voor mijn zoon Izak een vrouw gaat zoeken. Een leuke, lieve vrouw. Maar ze mag beslist niet een vrouw zijn die in Kanaän woont, ze moet uit het land komen waar ikzelf ook vandaan kom. Ga dus naar het land waar ik vandaan kom en zoek daar een vrouw voor mijn zoon.”

En de knecht zei: “Dat is goed, natuurlijk wil ik dat doen, maar stel nou dat ik daar een leuke vrouw vind voor Izak, maar dat zij niet met mij mee wil gaan naar Kanaän. Moet ik dan Izak ophalen om haar in haar eigen land te ontmoeten? Dan kan Izak misschien daar met haar trouwen”.

“Nee, dat zeker niet!”, zei Abraham. “Geen sprake van!” Izak moest in Kanaän blijven, want dat was het beloofde land. God had Abraham daar niet voor niets naar toe laten gaan, toch?

“Denk erom”, zei Abraham, “dat je mij zoon Izak niet terugbrengt naar Mesopotamië. God heeft ons uit dat land gehaald en gebracht naar Kanaän. Dit is het beloofde land. Die God zal jou door Zijn Engel leiden, zodat je daar een vrouw voor mijn zoon zult vinden. Maar wat er ook gebeurt, je mag nooit Izak terugbrengen naar het land waar ik vroeger woonde.”

De knecht beloofde het. Hij beloofde alles wat Abraham hem gevraagd had. Hij nam tien kamelen en allerlei prachtige cadeaus van zijn heer Abraham mee. En zo ging hij op weg naar Mesopotamië, naar Haran, de stad waar Abraham jaren geleden zijn eigen familie achterliet. En wat er daarna gebeurde, daar gaat het de volgende keer over.


Kijken