bijbel

Jakob en Ezau deel 1

Luisteren


Lezen

In het vorige verhaal werden Rebekka en Izak man en vrouw. Ze waren heel erg verliefd op elkaar en ze waren heel gelukkig. Toen gebeurde er toch weer iets verdrietigs. Abraham, de vader van Izak, ging dood. Abraham had een mooi leven gehad en hij was al heel oud toen hij stief, hij is 175 jaar geworden. Izak en zijn broer Ismaël hebben hem begraven in de grot van Machpela. Daar waar hun moeder Sara ook was begraven. Na de dood van Abraham zegende God Izak. Hij maakte hem en Rebekka rijk en gelukkig.

Toch miste er nog wat. Izak en Rebekka waren al bijna 20 jaar samen en ze wilden zo graag kinderen, maar Rebekka werd niet zwanger. Daarom vroegen ze aan God of ze toch alstublieft een kindje mochten krijgen.

God heeft hun gebed verhoord, want Rebekka werd eindelijk zwanger. Wat waren Rebekka en Izak blij, eindelijk! Na een tijdje voelde Rebekka flink geschop in haar buik. Ze wist niet wat er aan de hand was en ze maakte zich toch wel wat ongerust. Daarom vroeg ze in haar gebed aan God of alles wel goed was met de zwangerschap. “Jazeker wel”, zei God tegen Rebekka, “maar je hebt niet een, maar twee kinderen in je buik, een tweeling”. “Er zullen uit jou, uit jouw twee kinderen, twee volken komen. Het ene volk zal sterker zijn dan de andere. God zei ook dat haar oudste zoon later minder belangrijk zal zijn dan de jongste.

Diep in gedachten ging Rebekka terug naar haar tent. Ze zou twee zonen krijgen. Wat een groot wonder! Wat ze ook heel bijzonder vond, was dat de jongste zoon de baas zou worden over de oudste zoon. Welke bedoeling had God daarmee? Ze wist het niet.

Een paar maanden later werden de twee zoontjes geboren. De eerste zoon die geboren werd, was meteen als baby al heel erg behaard. Daarom kreeg hij de naam Ezau, want die naam betekent ‘met haar bedekt’. Vlak daarna werd de tweede zoon geboren. Hij had zijn handje vast om de hiel van zijn broertje Ezau en daarom noemden ze hem Jakob, want die naam betekent ‘hielvasthouder’ of verdringer.

De jongens waren heel verschillend. Dat werd steeds duidelijker toen ze ouder werden. Ezau was heel graag buiten en hij werd een jager. Hij was alle dagen met zijn pijl en boog in het veld om wilde dieren te schieten.

Die bracht hij mee naar huis zodat ze vlees te eten hadden. Jakob hield daar niet van. Hij was een stille, rustige man die liever bij de tent bleef. 

Rebekka en Izak waren natuurlijk dolblij met de tweeling en ze hielden veel van hun kinderen. Toch was er een verschil. Izak vond Ezau de liefste en Rebekka hield iets meer van Jakob. Waarom? Izak was dol op het vlees dat Ezau mee naar huis bracht na de jacht en Jakob was het lievelingetje van Rebekka omdat ze wist dat hij uiteindelijk de grootste zegen van God zou krijgen. Jakob wist dat ook. Hij was niet de eerste die werd geboren, maar hij zou wel het eerstgeboorterecht krijgen. Het eerstgeboorterecht zou voor Jakob betekenen dat hij twee keer zoveel van de erfenis zou krijgen dan zijn broer Ezau. Het zou ook betekenen dat hij het hoofd van de familie zou worden als zijn vader Izak dood zou gaan. Het belangrijkste van alles zou zijn dat hij de eerstgeboortezegen van Izak zou ontvangen. Jakob kon niet wachten tot hij die zegen zou krijgen, want dat beloofde ook veel rijkdom. God had dit tegen zijn moeder Rebekka gezegd, maar hoe hij ooit aan dat eerstgeboorterecht zou moeten komen, dat wist Jakob niet.

Op een dag kwam Ezau moe en hongerig terug van de jacht en Jakob had net een lekkere maaltijd gemaakt. Rode linzensoep met brood. Dat zag er heerlijk uit, vond Ezau. Dus hij zei tegen Jakob: “Hé, geef mij eens wat van dat rode spul. Ik ben moe en ik heb reuze honger”.

Dit is mijn kans, dacht Jakob. Hij zei tegen Ezau: “Je mag deze soep hebben, maar dan wil ik van jou het eerstgeboorterecht hebben”. “Ik wil nu eten”, riep Ezau, “wat kunnen mij die rechten schelen!, daar heb ik toch niks aan” Toen zei Jakob: “Ik wil dat je het zweert, beloof me dat ik de rechten krijg”. En dat deed Ezau: “Ik zweer het, geef me nu maar snel wat van die soep”, zei hij.

“Ja, haha, dat is mooi”, dacht Jakob, “Het eerstgeboorterecht is van mij. Dat heb ik slim gedaan!!”  Blij gaf hij gaf zijn broer Ezau een bord vol met linzensoep en een stuk brood. En Ezau begon hongerig te eten.


Kijken