Jakob en Ezau Deel 3
Luisteren
Lezen
De vorige keer heb je gehoord dat Jakob de zegen kreeg in plaats van Ezau. De tweede zoon van Izak, de jongste in plaats van de oudste. Jakob en zijn moeder hadden dit voor elkaar gekregen doordat ze Izak volledig hadden voorgelogen. Toch was dit wel zoals God het wilde, dat had Hij zelf tegen Rebekka gezegd.
Toen Jakob de zegen van Izak had ontvangen en de tent van zijn vader uitliep, kwam op dat moment ook net Ezau thuis van de jacht. O o… Hoe zal dat aflopen.
Ezau maakte het wild dat hij die dag had geschoten klaar en maakte er een heerlijke maaltijd van. Hij braadde het vlees op de manier zoals zijn vader het heerlijk vond. Daarna liep hij naar de tent van Izak.
“Dag vader, ik ben weer terug hoor”, zei Ezau. “ Kom zitten en eet van het wild dat ik heb klaargemaakt. Dan kunt u mij zegenen.”
Verbaasd kwam Izak overeind. “Wie ben jij dan”, vroeg hij. “Ik ben het, Ezau. Uw oudste zoon”, zei Ezau. Izak begon te beven van de schrik. “Hoe kan dat…, wie was het dan die hier zonet nog het gebraden vlees kwam brengen… Ik heb overal van gegeten voordat jij kwam en ik heb hem gezegend… Wie was dat dan… Dat was Jakob natuurlijk!!” Ik kan de zegen niet meer terugnemen Ezau…, hij zal de gezegende blijven. Ezau schreeuwde het uit, hij was woest: “Nee vader, dat kan niet waar zijn. Zegen mij ook vader!”
“Jouw broertje heeft mij bedrogen Ezau en hij heeft jouw zegen gestolen”. Ik kan daar niks meer aan veranderen.
“Hij heet ook niet voor niets Jakob, de bedrieger”, schreeuwde Ezau. “Tot twee keer toe heeft hij mij bedrogen. Eerst heeft hij van mij het eerstgeboorterecht afgenomen en nu heeft hij mijn eerstgeboortezegen gestolen. Heeft u dan helemaal geen zegen voor mij vader?”
Izak schudde zijn hoofd en antwoordde: “Ik heb hem tot heerser over jou gemaakt en al zijn broers zullen zijn knechten zijn. Ik heb hem ook graan en wijn gegeven. Wat kan ik dan nog voor jou doen, mijn zoon?”
Huilend antwoordde Ezau: “Heeft u alleen die ene zegen, vader? Zegen mij alstublieft óók, vader!” Toen antwoordde zijn vader: “Je zal ver van vruchtbare grond wonen, zonder dauw van de hemel. Je zal leven van je zwaard en je zal je broer moeten dienen. Maar er zal een tijd komen, dat je daarvan verlost kunt worden”.
Ezau liep boos de tent van zijn vader uit. Hij was echt heel boos op Jakob. Jakob had al het goede van hun vader gekregen en hij, Ezau niks. Hij haatte Jakob. “Onze vader zal niet zo lang meer leven, zei hij tegen zichzelf. En als hij gestorven is, zal ik Jakob doden”. Er waren mensen die dit gehoord hadden en zij vertelden dit aan Rebekka. Rebekka schrok daar natuurlijk heel erg van en ze riep Jakob bij zich. “Jakob, het is hier niet meer veilig voor je”, zei ze, “want Ezau wil wraak nemen, hij heeft gezegd dat hij je wil doden”. “Je moet vertrekken. Vlucht naar mijn broer Laban, die in Haran woont en blijf daar totdat de boosheid van je Ezau voorbij is. Pas als Ezau is vergeten wat jij hem hebt aangedaan, dan pas kun je terugkomen”. Ik stuur je dan een bericht dat je veilig terug kunt komen”.
Rebekka liet Jakob alleen en liep naar haar man Izak. Nu moest ze hem er nog van overtuigen dat hij Jakob moest laten gaan. Hoe zou ze dat nou moeten doen. Ze kon natuurlijk niet zeggen dat Ezau van plan was om Jakob te doden. Dat zou Izak nooit geloven, dat zou zijn lievelingszoon toch nooit doen. Ze had een idee. Ezau was getrouwd met 2 vrouwen. Ja, dat mocht toen nog gewoon… Maar die vrouwen waren niet gelovig en Izak en Rebekka vonden dat helemaal niet leuk. Daar waren ze erg verdrietig om geweest. Maar nu kwam het Rebekka goed uit. Ze zei tegen Izak: Izak, ik moet er niet aan denken dat Jakob straks ook een vrouw uitkiest die niet gelovig is. Dat zou vreselijk zijn. Waar leven we dan nog voor. Hij mag toch geen vrouw hier uit Kanaän uitkiezen, vind je ook niet? Hij kan beter naar Laban gaan en daar een vrouw uitkiezen. Daar moest Izak Rebekka wel gelijk in geven en hij riep Jakob bij zich. “Zoon”, zei hij, “we willen niet dat jij trouwt met een meisje uit Kanaän. Ga naar Haran, de stad waar de familie van je moeder woont. Ga naar haar broer Laban en kies daar uit de dochters een vrouw. De Heere zegent je op je reis. God zal goed voor je zijn en hij zal een grote familie van je maken, zodat er heel veel volken uit jou zullen ontstaan. Hij zal jou en je familie ná jou de zegen van Abraham geven. Daardoor zal het land waar je nu als vreemdeling woont, van jou worden. Want dat heeft Hij aan Abraham beloofd.”
En dus moest Jakob afscheid nemen. Daar ging hij, helemaal alleen. Bang voor de toekomst en natuurlijk vooral bang voor zijn broer Ezau. Hoe zal dat allemaal aflopen.