De zondeval
Luisteren
Lezen
Dit is weer een nieuw verhaal uit het boek Genesis en het gaat over de ongehoorzaamheid van Manninne en Adam, over de zondeval. Je weet wel, het verhaal over de vrucht aan de boom en de listige slang en hoe het allemaal misging. Mozes heeft het verhaal hierover in de Bijbel opgeschreven.
Manninne hoorde een stem in de tuin. De stem vroeg aan Manninne: “Heeft God tegen jullie gezegd dat je van geen enkele boom in het paradijs mag eten?” Manninne keek om zich heen en zag een slang. Wat vreemd, een pratende slang en wat een rare vraag. Ze snapte er niks van. God heeft dat toch helemaal niet gezegd, dacht Manninne? We mogen van bijna alle bomen eten. Dus Manninne zei tegen de slang: “Nee, dat heeft God niet gezegd. We mogen van alle bomen eten, alleen niet van die ene daar. God heeft gezegd dat we die boom, daar in het midden van de tuin, niet aan mogen raken en daar mogen we zeer zeker niet van eten. Als we dat wél doen, dan gaan we dood en dát willen we niet.”
“Dat is echt niet waar hoor”, zei de slang tegen Manninne. “Jullie sterven heus niet als je van die boom eet.”
Hoezo, dacht Manninne, hoezo is dat niet waar. God spreekt toch altijd de waarheid? Als God iets zegt, dan is het zo. De slang was niet te vertrouwen, het was de duivel.
“Nee”, zei de slang. “Als je van die boom eet, ga je echt niet dood. Het is de boom van kennis van goed en kwaad. God wil niet dat jullie van die boom eten omdat jullie weten wat het verschil is tussen goed en kwaad en dan zullen jullie gelijk aan God worden.”
Manninne snapte er niks van. Ze keek nog eens goed naar de boom in het midden van het paradijs. Het is wel een prachtige boom, dacht ze. Is dit een boom die de mensen verstandig kan maken? Stel je eens voor, zo verstandig te zijn als God. Zélf te weten wat goed is en wat kwaad is. Ze liep naar de boom en zag de heerlijke vruchten. Ze kon zich niet bedwingen, de vruchten leken zó lekker. Ze plukte een vrucht en nam een hap. Er gebeurde helemaal niets en ooh, wat was het lekker. Ze rende naar Adam en vertelde hem wat er was gebeurd. “Kijk Adam, jij kunt ook wel een hap nemen.” Adam deed het. Ook hij nam een hap van de vrucht.
En toen was het geluk verdwenen. Ze hadden niet naar God geluisterd. Ze waren in de listige leugen van de slang getrapt, de leugen van de duivel. Opeens waren ze bang voor God, én ze schaamden zich voor elkaar, want ze waren bloot. Ze keken om zich heen en zagen een vijgenboom met hele grote bladeren. Van die bladeren maakten Adam en Manninne kleren, schorten, zodat ze zich konden bedekken.
Adam en Manninne schrokken van het geruis in de bomen. Daar was God. Snel doken ze weg en verstopten zich. “Adam, waar ben je?”, riep God. Adam gaf antwoord en zei: “Ik hoorde uw stem en toen werd ik bang, want ik ben naakt. Daarom heb ik me verstopt”.
“Hoe weet jij dat je naakt bent”, vroeg God. “Heb jij soms van die boom gegeten? De boom van de kennis van goed en kwaad? Ik had toch gezegd dat dat niet mocht?”
“Ja, maar Manninne, die heeft mij een vrucht van die boom gegeven”, zei Adam. “Toen heb ik een hap genomen”.
“Is dat echt zo gegaan?”, vroeg God aan Manninne? “Ja, maar de slang heeft mij bedrogen; hij heeft gelogen en toen heb ik een vrucht gepakt”, zei Manninne.
Wat was dat dom van Adam en Manninne. Ze snapten toch wel, dat God alles kan zien en dat God dus ook wist dat ze niet hadden geluisterd? Dat ze hadden gezondigd? En ze gaven het niet toe; Adam gaf Manninne de schuld en Manninne gaf de slang de schuld.
God was natuurlijk erg boos op Adam en Manninne en God zei tegen Manninne dat ze kinderen zou krijgen, maar dat kinderen krijgen voor vrouwen heel zwaar zal zijn. Tegen Adam zei God: “Omdat je naar de duivel, naar de slang hebt geluisterd en niet naar Mij, zal de hele aarde vervloekt worden. De aarde en alles wat daarop leeft zal straf krijgen. Je zult hard moeten werken voor je eten, het zal een zwaar leven worden. Totdat je doodgaat”. Adam en Manninne gingen dus niet meteen dood, omdat ze van de boom hadden gegeten. Daar waren ze wel bang voor omdat God dat had gezegd. Maar dat gebeurde gelukkig niet, niet meteen. Ze mochten nog verder leven en zelfs nog kinderen krijgen. God zei dat Manninne de moeder van alle levenden zou worden en daarom gaf Adam haar een nieuwe naam. Je raadt het vast al. Manninne heette nu Eva.
Natuurlijk was God ook heel boos op de slang en hij zei: “Jij en Manninne zullen vijanden van elkaar zijn. Dat zal heel lang zo blijven, totdat in de toekomst een van de nakomelingen van Manninne jou zal verslaan.”
Maar dat betekende hoop voor de toekomst. Een van de kinderen binnen de familie van Manninne, zal in de toekomst de slang, de duivel dus, verslaan. Wij weten nu al, omdat wij de hele Bijbel kennen, dat God het hier heeft over Jezus Christus. Helemaal in het begin van de Bijbel wordt dus al gesproken over Jezus. En toen zei God tegen Adam en Manninne dat ze uit het paradijs moesten. Ze mochten niet meer in het paradijs wonen, omdat daar ook de boom des levens stond. Als ze daarvan zouden eten, zouden ze eeuwig leven krijgen. Die kans kregen ze niet meer. Ze moesten weg en ze mochten niet meer terugkomen. Wat erg voor Adam en Eva. Wat hadden ze veel spijt, hadden ze maar naar God geluisterd.