bijbel

Abraham deel 2

Luisteren


Lezen

Het vorige verhaal over Abram, deel 1, stopte bij de hongersnood in Kanaän en dat Abram met zijn mensen en al zijn dieren naar Egypte moest vluchten omdat daar nog wel genoeg te eten was. Toen ze vlakbij Egypte waren, werd Abram ongerust. Niet over het eten in Egypte en ook niet over het wonen daar, maar wel over zijn vrouw, Sarai. Waarom was Abram daar zo ongerust over?
met dank aan: gospelimages.nl

Sarai was erg mooi. En daar maakte Abram zich zorgen over. Abram zei tegen Sarai: “Je bent een mooie vrouw. Als de Egyptenaren jou zien, zullen ze jou misschien wel als hun vrouw willen hebben. Of misschien brengen ze je wel bij de Farao. Als ze denken dat jij mijn vrouw bent, zullen ze mij misschien wel vermoorden. Want pas als ik dood ben, mag een andere man met jou trouwen. Zeg maar dat je mijn zus bent. Dan zullen ze jou heel goed behandelen en dan zullen ze mij in ieder geval niet zomaar doden.”

Het was natuurlijk niet de waarheid, maar ook niet helemaal gelogen. Sarai was Abrams halfzus. Toch was het fout van Abram. We hebben hier in Nederland niet voor niets het bekende gezegde: een halve waarheid is een hele leugen. Abram wist dat heus wel, maar hij durfde gewoon niet eerlijk te zijn. Hij was bang.

En jawel hoor. Abram had gelijk. Toen ze in Egypte aankwamen, werd Sarai erg bekeken door de mannen. De Egyptenaren vonden Sarai heel mooi, ze waren onder de indruk van haar schoonheid staat er in de Bijbel. Waar Abram bang voor was, gebeurde ook. De mannen vertelden de Farao over de mooie vrouw die ze hadden gezien. De Farao werd nieuwsgierig, die wilde haar natuurlijk wel eens zien en hij gaf zijn mannen de opdracht om Sarai bij hem te brengen.

Wat was Abram dom geweest, want omdat iedereen nu dacht dat hij de broer van Sarai was, konden ze haar nu gewoon meenemen. De farao had die opdracht natuurlijk niet gegeven als hij had gedacht dat Sarai al getrouwd was. Dat mocht niet zomaar. Maar ja, Abram was gewoon bang dat ze hem zouden doden.

Sarai werd naar het huis van de farao gebracht. “Woh, wat een mooie vrouw!”, dacht de Farao. “Met haar wil ik wel trouwen…”

En omdat hij dus dacht dat Abram de broer van Sarai was, kreeg Abram als dank en als beloning veel schapen, koeien, ezels en kamelen. En ook veel mensen, die zijn dienaren werden. Abram was nog nooit zo rijk geweest.

Maar dat de Farao met Sarai wilde trouwen, dát was niet de bedoeling van God. En dus moest God ingrijpen. Hij strafte de Farao en iedereen in zijn huis met veel ziekten en er gebeurden allemaal rampen. De farao begreep er eerst niks van, maar al snel kwam hij achter de waarheid. Hij kwam erachter dat Sarai de vrouw van Abram was! Toen riep de farao Abram bij zich en zei: “Waarom heb je gezegd dat ze je zus is en waarom heb je niet verteld dat ze ook je vrouw is? Ik was bijna met haar getrouwd, Abram! Waar ben je mee bezig!

Natuurlijk was de farao boos en ook verdrietig. “Hier is je vrouw weer. Neem haar mee en verdwijn!” De farao stuurde Abram en Sarai weg, weg uit Egypte. Ze werden het land uitgezet, maar ze mochten gelukkig wel alle rijkdommen meenemen.

En zo kwamen Abram en Sarai, samen met neef Lot en alle mensen en dieren die bij hen hoorden, weer terug in Kanaän. Abram schaamde zich diep. Hij had in Egypte tegen de Farao gelogen en hij had helemaal niet op God vertrouwd. En dat terwijl God hem zoveel had beloofd. God had hem en Sarai gelukkig wel beschermd in Egypte en gelukkig waren ze nu weer veilig in Kanaän. In Kanaän reisden ze verder. Eerst wilde Abram weer terug naar het altaar dat hij voor God had gemaakt. Toen ze daar aankwamen dankte Abram God voor alles. Hij riep de naam des Heeren aan.


Kijken