bijbel

Jozef deel 1

Luisteren


Lezen

Het is al heel kort verteld: De Bijbel krijgt na Jakob een nieuwe hoofdpersoon. Jakob, of eigenlijk Israël, woonde in Kanaän met zijn 12 zonen en zijn dochter. De nieuwe hoofdpersoon is een van die zonen en dat is Jozef. Jozef was de elfde zoon van Jakob, de oudste zoon van zijn lievelingsvrouw Rachel.. 

Jozef had 10 oudere broers en 1 jonger broertje, dat was Benjamin. Jozef was het lievelingskindje van Jakob. Jozef werd erg verwend door zijn vader. Zijn vader had bijvoorbeeld een hele mooie jas voor hem laten maken. Eentje met veel kleuren, een veelkleurige mantel. Jozef was intussen 17 jaar geworden, een jongeman en hij was net als zijn broers, veehoeder. Hij paste op het vee, samen met zijn broers. Maar zijn broers vonden Jozef niet zo leuk, ze waren jaloers op hem omdat hun vader Jozef zo verwende. Ze hadden wel door dat Jakob veel meer van Jozef hield en zij wilden ook wel zo’n mooie veelkleurige mantel.

Ze gaven Jozef de schuld van alles en ze konden niet meer vriendelijk tegen hem doen.

Dat ze zo bozig waren op Jozef kwam ook nog door iets anders. Jozef had namelijk twee keer een vreemde, bijzondere droom gehad en daar werden ze niet zo blij van. Dromen werden gezien als voorspellingen, dingen die misschien later wel zouden gebeuren. En in de Bijbel zijn dromen ook vaak een boodschap van God!

Jozef vond zijn dromen in ieder geval erg bijzonder en hij vertelde zijn eerste droom. Hij zei: “Luister eens naar wat ik heb gedroomd! We waren in het veld bezig om graan in bosjes bij elkaar te binden en toen ging mijn bosje graan rechtop staan en bleef ook rechtop staan. En de bosjes van jullie gingen eromheen staan en ze bogen voor mijn bosje. Wat raar hè?” Toen zeiden zijn broers: “Ja tuurlijk Jozef, dat zou je wel willen hè? Dat wij voor jou buigen. Wil je soms koning zijn over ons? Wil je de baas spelen?” Het werd er zo natuurlijk niet beter op. Ze vonden Jozef hierdoor nog minder leuk. Jozef werd er een beetje verdrietig van. Hij kon er toch ook niks aan doen dat hij die droom had gehad?

De tweede droom was ook erg bijzonder en die vertelde Jozef ook. Dat had hij misschien beter niet kunnen doen. Ook zijn vader Jakob was erbij. Jozef vertelde: “Ik heb nóg een droom gehad. De zon, de maan en 11 sterren bogen voor mij. En die 11 sterren, dat zijn jullie”. Nou ja zeg”, riepen de broers, “doe normaal Jozef. Dat slaat toch helemaal nergens op!!” Ze waren boos en wilden niks meer met Jozef te maken hebben. Ze haatten hem.

Ook de vader van Jozef, Jakob, werd een beetje boos. Hij zei: “Foei Jozef, hoe kom je toch aan zulke rare dromen. Wil je soms dat wij allemaal voor jou gaan buigen?” Maar Jakob vond de droom ook erg raar, hij begreep er niks van.

Op een dag waren de broers van Jozef in het veld om op de schapen te passen. Jakob riep Jozef bij zich en zei tegen hem dat hij naar zijn broers moest gaan om te kijken of alles wel goed ging. “Breng je broers wat te eten en te drinken en kom daarna bij mij terug om te vertellen hoe het met ze gaat”. “Dat is goed vader”, zei Jozef en hij ging op pad. Met een tas vol eten en drinken en hij had natuurlijk ook zijn mooie jas aan. 

Zijn broers zagen hem al van in de verte aan komen lopen. “Zie eens wie daar aankomt, onze grote dromer”, zeiden ze en ze bedachten een plan om van Jozef af te komen. Eigenlijk wilden ze hem wel doodslaan, zo vervelend vonden ze hun broertje… Erg hè? Hun eigen broertje…

“Laten we hem doodslaan en in een van de putten gooien, zeiden ze. Dan vertellen we vader dat hij door een wild dier is opgegeten. En dan zullen zijn dromen nooit uitkomen.” Maar Ruben, de oudste broer vond dat een vreselijk idee. “Nee, dat kan niet”, zei hij. Laten we hem niet doden, maar gewoon in een diepe put gooien. Ruben wilde Jozef stiekem redden en veilig naar zijn vader terugbrengen.

Toen Jozef dichterbij was gekomen, riep hij naar zijn broers: “Hè, hè, wat ben ik blij dat ik jullie gevonden heb. Hoe gaat het met jullie? Ik ben me daar toch moe! En ik heb honger en dorst. Zullen we wat gaan eten? Maar de broers gaven geen antwoord en grepen hem vast. Ze trokken zijn mooie, veelkleurige mantel uit en daarna gooiden zij hem in de put. Gelukkig was de put droog, er stond geen water in. Anders was Jozef misschien wel verdronken!

De broers gingen vlakbij de rand zitten en daar aten ze van het eten dat Jozef had meegebracht. Jozef kreeg niks. En Ruben liep weg. “Ik eet straks wel een hapje hoor, ik heb niet zoveel honger”. Hij ging naar de schapen en wilde wachten tot zijn broers klaar waren met eten en drinken. Als daarna de broers weer naar de schapen zouden gaan, wilde Ruben Jozef weer uit de put halen en hem naar zijn vader terugsturen. Maar als hij geweten had wat er zou gebeuren daar bij de put, was hij zeer zeker niet weggegaan.


Kijken