Jozef deel 3
Luisteren
Lezen
Jozef was door zijn broers verkocht aan de handelaren en hij werd meegenomen naar Egypte. Zijn broers waren blij dat ze van hem af waren, maar zijn vader Jakob was ontroostbaar. Weet je dat nog?
Toen de handelaren in Egypte aankwamen, verkochten ze Jozef aan een rijke Egyptenaar, aan Potifar. Potifar was een dienaar van de farao, hij werkte aan het hof. De farao had meerdere mannen in dienst die hem moesten beschermen en Potifar was daar de baas van.
Jozef ging mee naar het huis van Potifar en daar ging hij ook wonen. Hij werd een knecht, hij moest hard werken. En dat deed Jozef ook. Hij deed erg goed zijn best, maar hij dacht natuurlijk ook vaak aan zijn thuis, hij miste zijn vader. En toch hield hij het vol. Hij was zeventien jaar oud en hij was een sterke jongeman. Hij vertrouwde op God. De Heer zegende Jozef, Hij hielp Jozef en gaf hem kracht. Daardoor ging alles wat Jozef deed ook heel erg goed. Potifar zag dat ook. Hij zag dat de Heer ervoor zorgde dat Jozef goed was in alles wat hij deed. Potifar vond Jozef een fijne jongeman en hij merkte dat hij helemaal op Jozef kon vertrouwen. Daarom riep hij Jozef bij zich en zei: “Jozef, ik heb gezien dat je heel goed je best doet en dat het hier, sinds jij hier bent, allemaal heel goed gaat. Daarom wil ik dat jij de beheerder wordt over mijn huis. Jij wordt de baas van alle andere knechten, ze moeten allemaal naar jou luisteren”. Dat was natuurlijk heel fijn voor Jozef. Hij mocht nu alles zelf regelen en dat vond hij heel leuk. Hij deed daardoor eigenlijk nog meer zijn best. Potifar had een mooi leventje op deze manier. Hij hoefde zelf nergens meer om te denken, hij kon leuke dingen doen en lekker eten en drinken. Hij gaf Jozef steeds meer vrijheid en hij werd ook steeds vriendelijker. Daardoor was God ook met Potifar en met alles en iedereen in en om zijn huis. Het waren goede tijden.
Potifar was ook getrouwd, maar de vrouw van Potifar hield niet zo heel erg veel van hem. En Jozef was na een aantal jaren een mooie en sterke man geworden en dat zag de vrouw van Potifar ook. Ze vond Jozef een knappe man. Ze riep Jozef bij zich en zei: “Jozef, het gaat helemaal niet goed tussen Potifar en mij. Ons huwelijk is heel erg slecht en hij is bijna nooit thuis. Ik vind jou een leuke man. Eigenlijk moesten wij maar met elkaar gaan trouwen. Kom met me mee naar mijn bed”. Ai, dat kon natuurlijk niet hè?
Jozef zei ook meteen: “Nee, dat gaan we niet doen. Dat mag niet. U bent al getrouwd en als ik nu met u mee ga of zelfs met u zou trouwen, dan zou ik mijn meester Potifar bedriegen. Dat mag niet, dat kan niet en dat wil ik niet. Ook zou de Heer, mijn God, dit niet goed vinden en ik wil niet zondigen tegen de Heer.
Maar Jozef wilde het niet en vluchtte de kamer uit. De mantel die de vrouw van Potifar nog vast had, liet hij achter. Daar zat ze dan, helemaal alleen met de mantel van Jozef in haar hand. Ze werd boos en begon heel hard om hulp te roepen. “Help, help”. De andere knechten kwamen snel aangelopen en vroegen wat er was gebeurd. “Jozef kwam hier bij mij in de kamer om mij kwaad te doen. Hij wilde zelfs met mij slapen. Toen ik hard begon te roepen, is hij gevlucht. Kijk, hier is zijn mantel nog, die heeft hij hier achtergelaten.”
Wat een grote leugen was dat. Zo was het helemaal niet gegaan hè?
’s Avonds kwam Potifar thuis en ook aan hem vertelde ze deze leugen. Potifar werd woedend op Jozef. Hoe had dat kunnen gebeuren. Hij had Jozef altijd vertrouwd en nu deed hij dit? Potifar geloofde dus wel wat zijn vrouw hem vertelde en hij was woest. Hij liet Jozef naar de gevangenis brengen en daar werd Jozef opgesloten. Arme Jozef. Daar zat hij dan, onschuldig opgesloten in de gevangenis. Hij had helemaal niks verkeerd gedaan. Wat moet dat erg voor hem zijn geweest. Eerst was hij door zijn eigen broers verkocht en door de handelaren naar het verre Egypte gebracht en nu zat hij helemaal alleen in die donkere gevangenis.
Maar gelukkig dacht God ook nu aan Jozef en God hielp hem, ook in de gevangenis. Daarover gaan we het de volgende keer hebben.