Jozef deel 4
Luisteren
Lezen
Daar zat die arme Jozef, eenzaam in de gevangenis. Beschuldigd door de vrouw van Potifar, weet je nog? Zij beweerde dat Jozef bij haar wilde slapen, maar dat was helemaal niet zo. Hij had niks fout gedaan. En toch liet Potifar hem gevangen nemen. Daar waren we de vorige keer gestopt. En toen heb je ook gehoord dat God ook in de gevangenis aan Jozef dacht en hem hulp en kracht gaf.
God hielp Jozef zo goed dat de baas van de gevangenis vertrouwen kreeg in Jozef. Hij zag dat Jozef een goed mens was en hij gaf hem steeds meer vrijheid. Hij vertrouwde helemaal op Jozef. Jozef kreeg zelfs het toezicht over alle andere gevangenen en over het werk dat zij deden. Hij liet Jozef alles doen. Hij hoefde zelf nergens meer om te denken. De Here God hielp Jozef en daarom ging het zo goed met Jozef.
Op een dag kwamen er twee nieuwe mannen in de gevangenis, twee dienaren van de farao. De farao was woedend op hen omdat ze er een potje van hadden gemaakt. De ene man was het hoofd van de schenkers, de wijnschenkers, en de andere man was het hoofd van de bakkers. De bakker en de schenker kregen allebei in dezelfde nacht een droom, maar zij wisten niet wat hun droom betekende. De volgende dag zei Jozef: ’Vertel mij jullie dromen maar.’ En dat deden ze. Met Gods hulp verklaarde Jozef toen hun dromen.
Tegen de bakker zei hij: “Binnen drie dagen zal de farao je laten onthoofden.” Ai, dat was geen goed nieuws… Tegen de wijnschenker zei Jozef: “Binnen drie dagen zul je weer Farao’s schenker worden.” En hij zei er nog bij: “Vertel de farao over mij als je weer vrij bent en help mij hieruit te komen.” Dat beloofde de schenker.
Drie dagen later gebeurde er precies wat Jozef had gezegd. De farao liet de bakker onthoofden … en de schenker werd vrijgelaten en mocht de farao weer bedienen. Maar de schenker vergat Jozef. Hij vertelde de farao niets over Jozef en dus moest Jozef in de gevangenis blijven.
Twee jaren later zat Jozef nog steeds in de gevangenis. Toen kreeg de farao opeens twee bijzondere dromen. Hij snapte de dromen niet, maar hij werd er wel wat ongerust van. Niemand kon zijn dromen uitleggen, ook de aller knapste mannen van het land niet. En toen, toen eindelijk, dacht de schenker aan Jozef. Hij vertelde aan de farao dat Jozef, toen hij in de gevangenis zat, zijn droom in de gevangenis had uitgelegd en dat het precies zo was gebeurd als Jozef had gezegd. Dat gaf de farao hoop en dus liet hij Jozef bij zich komen. Hij vertelde Jozef zijn dromen. Hij zei: “In mijn eerste droom zag ik zeven vette, mooie koeien.
Daarna zag ik zeven lelijke, erg magere koeien. De magere koeien aten de vette koeien op. Toen werd ik wakker. Toen ik weer in slaap viel kreeg ik een tweede droom en ik zag zeven volle, rijpe korenaren, die uit één halm groeiden. Daarna zag ik zeven dunne, uitgedroogde korenaren. En de dunne korenaren begonnen de zeven goede korenaren op te eten. Daarna werd ik weer wakker.”
Weet je wat korenaren zijn? Daar kun je meel van maken om brood te bakken.
De uitleg was voor Jozef heel simpel. Jozef snapte de dromen meteen. Hij zei: “Er zullen zeven jaren komen waarin er in Egypte veel koren zal zijn, veel graan. Daarna zullen er zeven jaren komen waarin er heel weinig zal zijn. Er zal dan honger zijn”. Jozef had ook meteen een oplossing voor deze jaren. Hij zei tegen de farao: “Kies een wijze man uit en laat hem in de zeven goede jaren graan inzamelen en dat graan opslaan in grote schuren. Dan zal het volk in de volgende zeven slechte jaren, als er maar heel weinig graan is, niet van de honger doodgaan.” Iemand zou dus heel verstandig met de grote voorraad eten om moeten gaan.
De farao had wel door dat Jozef de dromen zo goed kon uitleggen omdat hij door God geholpen werd. Dat kan haast niet anders, dacht de farao, dat moet Gods Geest wel zijn. Hij vond de oplossing van Jozef een hele verstandige oplossing. Hij zag dat Jozef een wijze en verstandige man. Gelukkig hoefde Jozef niet weer terug naar de gevangenis. De farao koos Jozef uit om voor de graanvoorraden te zorgen. Hij zei tegen Jozef: “Ik ben en blijf de koning, maar jij bent vanaf nu, na mij, de belangrijkste man in Egypte”. Hij maakte Jozef de onderkoning van Egypte. Wat fijn voor Jozef. Hij was eindelijk weer vrij en hij was zelfs een hele belangrijke man geworden.