bijbel

Jozef deel 5

Luisterbijbel


Lezen

Weet je nog dat de farao van Egypte had gedroomd? En dat Jozef als enige wist waar die dromen over gingen? Jozef wist dat God door deze dromen bekend had gemaakt wat er zou gaan gebeuren in Egypte. Dat er eerst zeven jaren zouden komen dat er genoeg eten zou zijn, heel veel eten zelfs, maar dat er daarna zeven jaren van erge honger zouden komen. God hielp Jozef ook met het bedenken van een plan.

Hij zei tegen de farao: “Ik denk dat het verstandig is dat u een slimme man zoekt. Een man die verstandige dingen met al dat eten, met al dat graan gaat doen. In de jaren dat er veel graan is, moet hij een deel van dat graan ophalen bij de boeren en bewaren in grote schuren. U moet er dus voor zorgen dat er in de steden veel nieuwe schuren worden gebouwd. Als dan na de zeven jaren de hongersnood komt, is er genoeg voorraad voor alle mensen en hoeft er niemand te verhongeren”.

De farao had wel door dat Jozef een bijzondere man was en dat Gods Geest hem had geholpen bij de uitleg van de dromen en dat God ook had geholpen bij het bedenken van dit plan. De farao wilde daarom dat Jozef de man zou worden die over het graan zou gaan. “Jij wordt de onderkoning van Egypte Jozef”, zei de farao. Jozef kreeg een koninklijke ring en mooie linnen kleren van de farao en hij kreeg ook een gouden ketting om zijn hals. De farao liet hem rijden in een prachtige koets en iedereen moest voor Jozef buigen. Zo kreeg Jozef de leiding over heel Egypte. Wat een verandering allemaal! ’s Morgens zat Jozef nog in de gevangenis en nu was hij opeens de onderkoning van Egypte geworden. Wie had dat ooit kunnen bedenken.

De farao noemde Jozef vanaf toen: ‘Zafnath Paäneah’. Dat betekent verlosser van de wereld. De farao gaf Jozef ook een vrouw. Zij heette Asnath. Jozef was dertig jaar toen hij voor de farao ging werken. Hij had het meteen heel erg druk en hij reisde heel Egypte door.

Hij kwam bij alle boeren langs en elk jaar haalde hij een deel van het graan op. Overal liet hij nieuwe schuren bouwen, want in de eerste zeven jaren was er zoveel graan, zoveel koren, dat er genoeg overbleef. Er bleef zoveel over dat het niet te tellen was en Jozef zorgde ervoor dat er een hele grote voorraad graan werd opgeslagen in alle schuren.

In die jaren gebeurde er trouwens nog iets moois. Er werden twee kinderen geboren. Jozef en Asnath kregen twee zonen. Ze noemden de oudste Menasse en de tweede zoon noemden ze Efraïm. Wat was Jozef blij. Wat zorgde de Heer goed voor hem.

Toen de zeven goede jaren voorbij waren, gebeurde er precies wat Jozef had gezegd. Opeens groeide er niets meer op het land. Helemaal geen graan, helemaal geen koren. De mensen konden toen dus opeens geen brood meer bakken en daardoor kwam er honger. De farao zei tegen de mensen in Egypte: “Ga maar naar Jozef, hij zal jullie helpen. We hebben gelukkig genoeg graan opgeslagen”. En Jozef deed de voorraadschuren open en hij verkocht het graan aan de Egyptenaren. Wat was het een goed plan geweest om zoveel graan op te slaan. De mensen konden nu toch gewoon brood bakken!

Honger is iets wat heel erg is. Als er geen eten is, of veel te weinig, dan worden de mensen mager en zwak. Als dat te lang duurt, kun je zelfs dood gaan van de honger. Gelukkig was er in Egypte geen probleem omdat er zoveel graan was, maar in de andere landen ging het niet zo goed. Ook daar was de grond droog en dor, er groeide niets. En dus hadden de mensen daar geen graan om brood te bakken. In die landen was er al echte hongersnood.

Veel mensen hoorden dat er in Egypte nog graan te koop was en daarom gingen ze daar naartoe. Wat een drukte moet dat zijn geweest. Al die mensen die naar Egypte kwamen om graan te kopen. Jozef verkocht graan aan iedereen die kwam.

Ook in Kanaän, het land waar de vader en de broers van Jozef woonden, was hongersnood. De vader van Jozef, Jakob, had ook gehoord dat er in Egypte nog graan te koop was en hij zei tegen zijn zonen: “Jullie moeten naar Egypte jongens, ga daar graan kopen”. De broers van Jozef keken elkaar aan. Egypte? Bij Egypte moeten ze altijd denken aan hun broertje Jozef, die ze hadden verkocht aan de koopmannen van Egypte. “Kom op jongens, jullie moeten gaan”, zei Jakob. Het komt anders niet goed, dan sterven we van de honger”. “Maar, laat Benjamin hier, jullie moeten met z’n tienen gaan”.

De broers gaan. Ze gaan met z’n tienen.


Kijken