Jozef deel 6
Luisteren
Lezen
Het waren zeven goede jaren geweest voor Egypte, maar nu was dat voorbij. Er groeide niks meer op de velden. Geen graan om brood van te bakken. Maar Jozef was onderkoning en hij had in al die jaren genoeg graan opgeslagen in de grote schuren. In Egypte kon iedereen gelukkig graan kopen, bij Jozef. Weet je nog? De vorige keer heb je ook gehoord dat de vader van Jozef, Jakob dus, de broers van Jozef naar Egypte stuurde om graan te kopen. Want ook in het land Kanaän groeide niks meer en daar kregen de mensen al honger.
De broers van Jozef gingen op weg, op weg naar Egypte. Alleen hun jongste broertje Benjamin bleef bij hun vader. Ze gingen dus met z’n tienen. Toen ze in Egypte aankwamen, kwamen ze bij de onderkoning. Bij Jozef dus. Het was meer dan 13 jaar geleden dat ze hun broertje Jozef hadden verkocht en daarna hadden ze hem nooit weer gezien. Dat Jozef nu zo’n belangrijke man was, de onderkoning van Egypte, dat konden ze natuurlijk ook niet weten. Dus ze herkenden hem helemaal niet. Ze bogen diep voor de onderkoning.
Jozef herkende zijn broers wél meteen en toen ze voor hem bogen, moest hij denken aan de dromen die hij vroeger had gehad. “Mijn dromen gaan uitkomen”, dacht hij meteen. Maar hij had ook nog steeds verdriet over die tijd dat zijn broers hem hadden verkocht. “Ik wil wel eens weten of mijn broers veranderd zijn of dat ze nog steeds zo slecht zijn”, dacht hij. Dus hij deed helemaal niet aardig tegen zijn broers. “Wie zijn jullie? Ik denk dat jullie bedriegers zijn”, zei hij. “Dat zijn we niet”, zeiden de broers. “We zijn tien broers die in Egypte graan willen kopen. Ons jongste broertje en onze vader zijn nog in Kanaän en daar hebben ze erge honger”.
Maar Jozef bleef boos en hij zei dat ze hun jongste broertje dan maar moesten ophalen om te bewijzen dat ze niet hadden gelogen. Eén van de broers, Simeon, moest in Egypte blijven, in de gevangenis. En hij moest daar blijven wachten tot ze terugkwamen. Ai, dat was niet best. Nu moesten de broers terug naar hun vader, zonder Simeon en ze moesten hem vertellen dat Benjamin mee zou moeten naar Egypte. Ai, dat zou Jakob niet leuk vinden.
Ze gingen op weg. Gelukkig kregen ze wel genoeg graan mee naar huis. Toen ze in Kanaän aankwamen schrok Jakob inderdaad heel erg en hij wilde er niets van weten. “Nee, dat nooit”, riep hij uit. “Niet Benjamin. Ik ben Jozef al kwijt, dat is erg genoeg”. Dus bleven ze in Kanaän. Maar het graan raakte op en de mensen kregen weer honger. Toen zei vader Jakob: “Jongens, ga maar naar Egypte, want als we geen graan kopen, gaan we hier allemaal dood van de honger. Neem wat lekkere dingen mee en neem een dubbel bedrag aan geld met jullie mee. En… neem ook jullie broertje mee, sta op en ga, met Benjamin, terug naar de onderkoning van Egypte.
Daar gingen de broers, voor de tweede keer op weg naar Egypte, en nu dus samen met Benjamin.
Toen ze voor de tweede keer bij Jozef kwamen, zag Jozef dat Benjamin ook bij hen was. Jozef was nu helemaal niet boos meer, hij was zo blij dat hij Benjamin zag. Hij nodigde de broers uit om bij hem in huis te komen eten en Simeon werd vrijgelaten uit de gevangenis. Gelukkig! Wat waren ze blij om Simeon weer te zien.
De broers gaven Jozef het geschenk dat ze hadden meegebracht. Ze knielden voor hem neer en bogen zich diep. Jozef vroeg: “Gaat het goed met jullie? En met jullie oude vader over wie jullie hebben verteld? Leeft hij nog?” “Ja hoor”, zeiden de broers, “het gaat goed met onze vader. Hij leeft nog.” En weer knielden ze neer en bogen zich diep. Toen keek Jozef naar zijn jongste broertje Benjamin. Hij vroeg: “Is dit jullie jongste broer over wie jullie het hadden?” De broers knikten. Jozef zei tegen Benjamin: “Ik wens je Gods zegen toe, mijn zoon.” En toen liep Jozef snel weg. Waarom? Hij was zo blij dat hij Benjamin weer had gezien dat hij ervan moest huilen. Maar dat wilde hij zijn broers niet laten zien natuurlijk. Hij ging naar een andere kamer en daar huilde hij. Daarna waste hij zijn gezicht en kwam hij weer terug.
“Zet het eten maar op tafel”, riep hij. Jozef liet de broers op volgorde van hun leeftijd aan tafel zetten. De oudste broer zat vooraan en de jongste broer achteraan. De broers keken elkaar verbaasd aan. “Hoe weet die onderkoning dat, hoe weet hij hoe oud we zijn?”, dachten ze.
Het eten werd op tafel gezet en er was voor iedereen meer dan genoeg te eten en te drinken. Toch gaf Jozef Benjamin vijf keer zoveel te eten als de anderen. Waarom was dat? Nou, Jozef wilde testen of de andere broers nu jaloers zouden worden, op Benjamin. Maar dat werden ze gelukkig niet. Ze aten van het heerlijke eten en ze dronken van de wijn. Ze dronken zoveel wijn met elkaar, dat ze er dronken van werden. Wat zullen ze lekker geslapen hebben die nacht. Het was een goede avond geweest.