Jozef deel 9
Luisteren
Lezen
De vorige keer kwam Jakob met zijn hele familie aan in Egypte. Ze hadden hun eigen land verlaten omdat daar zoveel honger was, weet je nog? En ze gingen natuurlijk naar Jozef. Jozef was al lang geleden de onderkoning van Egypte geworden en hij zou nu goed voor ze kunnen zorgen. Dat vond de farao gelukkig ook goed. Alles was dus goed gekomen. Ze waren eindelijk weer allemaal bij elkaar. De familie was ook best wel al groot geworden. Er kwamen wel 70 personen naar Egypte. En dan waren er natuurlijk ook nog veel bedienden meegekomen.
Niet lang daarna bracht Jozef zijn vader Jakob bij de farao. “Kijk, dit is mijn vader”, zei Jozef. Jakob was natuurlijk al een oude man. Dat zag de farao ook wel. Jakob was grijs en hij leunde op een stok. “Hoe oud bent u?”, vroeg de farao aan Jakob.
“Honderddertig jaar”, zei Jakob. “Mijn leven heb ik rondgetrokken en ik heb zware tijden gehad, maar ik ben nog niet zo oud als mijn vader en mijn opa waren”. Na die woorden strekte Jakob zijn handen uit en hij zegende de farao. Hij vroeg God om een zegen. Dat was wel heel bijzonder, want de farao was de grote belangrijke koning van Egypte en Jakob was maar een eenvoudige, oude man. De farao kende God ook helemaal niet en toch zegende Jakob de farao.
Jozef liet voor zijn vader en voor zijn familie huizen bouwen in de streek Gosen en zo konden ze heel fijn met elkaar wonen. De broers van Jozef kregen nog meer kinderen en hun kinderen kregen ook weer kinderen. De familie werd steeds groter en zo groeide de familie van Jakob uit tot een groot volk.
Een flinke poos geleden heb ik in een ander verhaal ook al verteld dat God de naam van Jakob had veranderd. Dat was toen Jakob onderweg was van zijn oom Laban naar zijn broer Ezau. Weet je dat nog? Weet je ook nog welke nieuwe naam Jakob toen kreeg? Dat was de naam Israël.
God zei toen tegen Jakob: “Ik zal ervoor zorgen dat je familie heel groot zal worden. Er zullen koningen uit jou ontstaan. Dit land, dat ik aan Abraham en aan jouw vader Izak heb gegeven, zal ik ook aan jou en jouw familie geven. Jouw naam zal vanaf nu niet meer Jakob zijn, maar Israël.” Dat zei God toen.
Wel een beetje ingewikkeld hè? Jij weet vast wel al dat Israël nu een land is, maar die naam Israël was dus door God aan Jakob gegeven. De mensen van het volk van Jakob, of nee… Israël dus, werden daarom ook Israëlieten genoemd. Dat kwam dus omdat God Jakobs naam in de naam Israël had veranderd. De Israëlieten werden voor God een heel speciaal volk.
Jozef zorgde goed voor zijn familie en dat moest ook wel want de honger duurde daarna nog vijf jaren in Egypte. Jozef had gelukkig een hele grote voorraad graan, dus iedereen kon graan bij hem kopen. Toen het geld van de mensen op was, moesten ze hun koeien en schapen verkopen en daarna ook hun land en hun huizen, om het graan te kunnen kopen. De mensen hadden niks meer van zichzelf, maar ze bleven wel in leven. Daar zorgde Jozef voor.
Toen de honger voorbij was, mocht iedereen ook gewoon in de huizen blijven wonen en kon iedereen weer zelf graan verbouwen op het land. Van dat graan moest iedereen wel een vijfde deel aan de farao geven. Jozef deed dat heel slim. Zo zorgde hij ervoor dat iedereen genoeg bleef houden.
De vader van Jozef, Jakob… of Israël dus, leefde nog 17 jaren in Egypte. Hij werd ziekjes en hij was ook al erg oud geworden, honderdzevenenveertig jaar. Toen riep hij Jozef bij zich en hij zei: “Zoon, beloof me dat je mij niet Egypte begraaft als ik doodga. Ik wil beslist bij mijn vader in Kanaän worden begraven. In de grot van Machpela. Jozef beloofde het.
Toen zijn vader echt zieker werd en steeds op bed bleef liggen, bracht Jozef zijn beide zonen, Manasse en Efraïm, bij zijn vader. Vader Jakob, of Israël, verzamelde al zijn krachten en ging op zijn bed zitten. “Manasse en Efraïm zijn erg belangrijk voor me Jozef! Ze zijn als mijn eigen zonen en ze zullen dus ook delen in de erfenis. Breng ze bij me, dan zal ik ze zegenen.” Jozef liet zijn zonen dichterbij komen en zijn vader sloeg zijn armen om hen heen en kuste hen. Jozef liet zijn zonen knielen bij het bed. Hij zette Manasse, de oudste, bij de rechterhand van zijn vader en Efraïm, de jongste, bij de linkerhand. Zo zou zijn vader de oudste met rechts zegenen en de jongste met links. Zo zou het moeten gaan.
Maar kijk nou, vader Jakob deed het anders. Hij kruiste zijn handen en legde zijn linkerhand op Manasse en zijn rechterhand op Efraïm.
“Nee, niet zo vader”, riep Jozef. “Manasse is de eerstgeborene, hij is de oudste van de twee!”
Oh oh… dat ging niet helemaal goed dus. Deed Jakob, of Israël, dat nou per ongeluk fout? Wat denk jij?