Jakob en Ezau Deel 2
Luisteren
Lezen
De vorige keer stopten we bij Jakob en Ezau. Ezau had zijn eerstgeboorterecht weggeven aan zijn broertje Jakob, in ruil voor een bord linzensoep met brood. Weet je nog? Het maakte Ezau allemaal niks uit, hij had honger en het eerstgeboorterecht kon hem helemaal niks schelen. Dat was helemaal niet slim van Ezau. Maar, Jakob was wel erg ongeduldig hoor. God had het toch beloofd dat hij het eerstgeboorterecht zou krijgen? Waarom kon hij dan niet gewoon wachten tot God het hem zelf zou geven?
Toen Izak, de vader van Jakob en Ezau, oud was geworden, werd hij blind. Op een dag riep hij zijn oudste zoon, Ezau dus, bij zich en zei: “Luister mijn zoon, ik ben oud en ik weet niet hoe lang ik nog zal leven. Voordat ik sterf, wil ik jou, als oudste zoon, de zegen van God geven.” “Maar pak eerst je pijl en boog en ga het veld in. Ga op jacht, schiet voor mij een dier en maak een lekkere maaltijd voor mij klaar, zoals je het zo vaak voor me hebt gedaan. Je weet dat ik dat heerlijk vind. Als ik dat gegeten heb, zal ik jou zegenen, voordat ik dood ga.” Ezau pakte zijn pijl en boog en ging op jacht.
Rebekka had alles gehoord en schrok. Dat was niet zoals het moest gaan. God had tegen haar gezegd dat de jongste de belangrijkste zou worden en dat was Jakob, niet Ezau. Jakob moest de zegen ontvangen. Hoe moest ze dat nou doen? Ze had een plan.
Rebekka riep Jakob bij zich en vertelde wat Izak tegen Ezau had gezegd. “Luister goed naar mij. Je moet precies doen wat ik zeg”, zei ze. “Je moet 2 mooie bokjes voor me halen. Die zal ik klaarmaken, zoals je vader dat graag wil. Die maaltijd moet jij bij je vader brengen.” Hij is blind, dus hij zal niet merken dat je Jakob bent. Hij zal jou zegenen in plaats van Ezau”.
“Maar moeder, stel nou dat vader me aanraakt. Izak heeft heel veel haar op zijn armen en ik niet”, zei Jakob toen. “Dan heeft hij het door en dan wordt hij vast heel boos”. Dan zal hij me niet zegenen, maar vervloeken”. “Die vloek zal ik dan op mij nemen”, zei Rebekka. “Ga nou maar snel en haal die 2 bokjes voor me”. Jakob luisterde naar zijn moeder en haalde de bokjes. Rebekka maakte ze klaar, precies zoals Izak het lekker vond.
Daarna pakte ze kleren van Ezau, waar de geur van het veld in zat en gaf ze aan Jakob. “Hier, trek dit aan”. Daarna deed ze de vacht van de bokjes om de handen van Jakob en ook om zijn hals. Zo, nu zal je vader denken dat je Ezau bent”.
Met het gebraden vlees liep Jakob naar zijn vader Izak. Hij zei: “Dag vader”. “Wie ben je zoon”, vroeg Izak. En toen loog Jakob tegen zijn vader. Hij zei: “Ik ben Ezau vader, uw oudste zoon. Ik heb gebraden vlees voor u meegebracht”. “Eet smakelijk vader”. Wilt u me daarna zegenen?”
Izak was verbaasd en zei: “Wat ben je snel terug jongen!” En Jakob antwoordde: “Ja vader, de Heer uw God heeft mij geholpen bij de jacht. Ik kon al heel snel een dier schieten”.
“Kom es wat dichterbij dan”, zei Izak. “Laat me eens voelen of je echt wel mijn zoon Ezau bent”.
Jakob kwam dichterbij. Hij werd nu toch wel een beetje bang… Zou zijn vader het doorhebben?
Izak raakte hem aan en zei: “Je stem lijkt op de stem van Jakob, maar je handen voelen als de handen van Ezau. Ben je echt mijn zoon Ezau?”
“Ja vader”, zei Jakob. Toen zei Izak: “Zet het eten bij mij neer, dan zal ik eten van de maaltijd van mijn zoon. Daarna zal ik je zegenen.”
Jakob zette het eten vlakbij zijn vader neer en hij bracht ook wijn. Izak begon er heerlijk van te eten. Toen hij gegeten en gedronken had, zei hij tegen Jakob: “Kom wat dichterbij en kus me”. Jakob deed het. Hij kuste zijn vader. Toen rook Izak de geur van de kleren die Jakob aanhad. Het rook naar de geur van het veld, het rook helemaal naar zijn zoon Ezau.
Izak wist het nu zeker, dit was Ezau. En bij zegende zijn zoon. Maar het was natuurlijk Jakob… Hij had het niet door. Hij zei: “God zal je goede en vruchtbare grond geven, waar genoeg regen op valt zodat er veel planten kunnen groeien. Jouw kinderen zullen belangrijker zijn dan de kinderen van je broer en jij zult belangrijker zijn dan wie dan ook. Wie jou kwaad doet, zal de Here God ook kwaad doen. En wie jou goed doen, zal de Here God ook goed doen.”
Izak zegende Jakob, maar dat wist hij niet, hij dacht echt dat hij Ezau had gezegend!