bijbel

Jakob Deel 1

Luisteren


Lezen

Ezau was heel boos op zijn broertje Jakob, omdat hij hem had bedrogen. Weet je dat nog? Jakob had van hem de zegen gestolen. Ezau was zo ontzettend boos, dat hij Jakob wilde doden. Jakob moest daarom wel vluchten. Weg bij zijn vader Izak en zijn moeder Rebekka. Hij vluchtte naar het land waar zijn moeder vandaan kwam, naar zijn oom Laban. Hij was bang.

Jakob was al een poosje onderweg, onderweg naar zijn oom Laban. Hij had alle tijd om na te denken en hij was niet vrolijk. Zou hij ooit weer terug kunnen gaan? Terug naar zijn vader en moeder, terug ook naar Ezau, zijn broer? Hij wist het niet. Treurig en angstig liep hij verder.

Toen de zon bijna onderging, moest hij een plekje zoeken om te slapen. Hij moest natuurlijk gewoon op de grond slapen. Hij pakte een stok en prikte in de grond. Even kijken of er geen vervelende beestjes liepen. Geen spinnen te zien? Brrr. Daar wil je niet tussen slapen, toch? Toen hij een plekje had gevonden, pakte hij een van de stenen die daar lagen en daar maakte hij zijn hoofdkussen van. Wel een beetje hard om op te liggen hè… Jakob was doodmoe en hij viel in slaap. Toen kreeg hij een droom.

Hij zag dat er een ladder op de aarde stond en de top van de ladder kwam tot in de hemel. Langs de ladder zag hij engelen omhoog gaan en weer naar beneden gaan. Bovenaan de ladder zag Jakob de Heere staan. En de Heere zei: “Ik ben de Heere, de God van Abraham, de God van jouw vader Izak en Ik ben ook jouw God. Dit land, waar jij nu ligt te slapen Jakob, dit land zal Ik jou en aan jouw familie geven. Jouw familie zal net zo ontelbaar worden als het stof van de aarde en ze zullen wonen in het westen, oosten, noorden en zuiden. En door de zegen die jij hebt gekregen en die jouw zoon ook weer krijgt, zullen alle mensen op de aarde gezegend worden. Ik zal altijd bij je zijn en Ik zal je beschermen, waar je ook naartoe gaat.”

Toen werd Jakob wakker. Wat een bijzondere droom had hij gehad en wat een geweldige belofte had de Heere gedaan. Jakob zei verbaasd: “De Heer is op deze plek en ik wist het niet. Dit is een hele bijzondere plaats. Dit is het huis van God, de poort naar de hemel”.

De volgende morgen stond Jakob vroeg op. Hij pakte de steen die hij als kussen had gebruikt en zette die als een teken rechtop. Deze plek is heilig, dacht Jakob. Hij had een kruikje met olie van thuis meegenomen en hij goot de olie over de steen. Hij gaf deze plaats een nieuwe naam, namelijk Bethel. Dat betekent huis van God. En Jakob zei toen: “God, als U echt zo goed voor mij bent en als ik later weer veilig bij mijn familie terug kan komen, dan zult U ook mijn God zijn. Deze steen, die ik als gedenkteken overeind gezet heb, zal een huis van God zijn. En van alles wat U mij geven zult, zal ik U zeker het tiende deel geven.”

Jakob liep verder. Verder weg van huis en onderweg naar een vreemd land en naar een familie die hij nog helemaal niet kende. Maar, hij voelde zich na deze nacht een stuk beter. Niet meer zo bang en treurig want hij wist nu dat God bij hem was. Vrolijk tikte hij met zijn stok op het pad.

Na een lange voettocht, kwam hij aan bij een waterput in het veld. Op de waterput lag een enorm grote steen. In de buurt van de put zag hij drie kudden schapen. De schapen werden door de herders altijd in de buurt van een waterput gebracht, want dan konden de schapen daar drinken.

Jakob liep naar de herders toe en vroeg: “ Waar komen jullie vandaan?” “Wij komen uit Haran”, zeiden de herders. Toen vroeg hij hun: “Kent u dan misschien Laban, de zoon van Nahor?” “Jazeker”, zeiden de herders, “Wij kennen Laban wel”. “Gaat het goed met hem?”, vroeg Jakob. “Ja hoor, het gaat goed met Laban”, zeiden de herders. “Kijk, daar komt net zijn dochter Rachel aan met Labans schapen.”
“Nu al?, vroeg Jakob. “Het is toch helemaal nog niet tijd om de kudden bij elkaar te brengen? Het is nog volop dag! Waarom geven jullie de dieren niet te drinken, dan kunnen ze daarna toch nog even lekker grazen?” “Dat kan niet. De steen op de put is voor ons veel te zwaar. We moeten wachten tot alle herders en herderinnen hier zijn om de steen van de put af te schuiven. Pas dan kunnen wij de schapen te drinken geven”.

Op dat moment kwam Rachel met de schapen van haar vader Laban aangelopen. Toen Jakob Rachel zag, voelde hij zich opeens heel sterk worden. Hij liep naar de put en rolde zomaar in zijn eentje die hele zware steen van de put. Hij pakte een emmer en gaf de schapen van Laban te drinken. Toen liep hij naar Rachel. Hij begroette haar met een kus en hij begon te huilen van blijdschap. Hij vertelde haar dat hij de zoon van Labans zus Rebekka was. Rachel rende naar huis om dit nieuws aan haar vader te vertellen.


Kijken