Jakob deel 5
Luisteren
Lezen
Laban had gehoord dat Jakob zomaar was vertrokken, gevlucht eigenlijk. En hij ontdekte dat ook dat de godenbeeldjes weg waren. Hij was kwader dan kwaad… Weet je dat nog? Waarom was Laban eigenlijk zo boos. Hij was zo boos omdat God Jakob zo gezegend had. Omdat Jakob zo vreselijk rijk was geworden. Laban gunde het Jakob niet; hij was heel jaloers en hij wilde alles voor zichzelf houden. Hij had zelfs plannen gemaakt om alles van Jakob af te pakken.
Maar nu was Jakob stiekem vertrokken. Dat vond Laban natuurlijk ook niet leuk. Laban was met zijn familie en zijn mannen achter Jakob en zijn gezin aangegaan en hij had ze al bijna ingehaald. Hij kon veel sneller dan Jakob reizen omdat Jakob zoveel vee bij zich had.
Dat nam veel meer tijd. “Nog een nacht, morgen zal ik Jakob een lesje leren”, zei Laban tegen zichzelf. Maar in die nacht kwam God bij Laban in een droom en God zei: “Denk erom dat je Jakob geen kwaad doet. Ik verbied het je”. Toen durfde Laban natuurlijk niet meer. De volgende dag haalde hij Jakob en zijn gezin in en hij zei tegen Jakob: “Wat heb je nou gedaan Jakob. Waarom ben je zo stilletjes vertrokken, we hebben niet eens afscheid kunnen nemen. Dat is toch niet netjes na al die jaren? En je hebt ook nog eens mijn familie meegenomen én je hebt mijn terafim gestolen. Terafim, dat waren de kleine afgodsbeeldjes die vereerd werden als goden. Ze moesten Laban beschermen tegen ongelukken. Raar eigenlijk, het aanbidden van beeldjes. Wij bidden alleen tot onze God, toch?
Jakob werd boos. “Wat heb ik verkeerd gedaan. U achtervolgt mij alsof ik een grote dief ben. Ik heb die beeldjes niet gestolen”, zei hij, “zoek alles maar na”. En dat deed Laban. Hij zocht overal, maar hij vond de beeldjes niet. Jakob had die beeldjes toch niet gestolen? Nee, dat was Rachel. Rachel had ze meegenomen en ze had ze zo goed verstopt, dat haar vader ze niet kon vinden. Maar dat wist Jakob natuurlijk niet. Hij bleef boos op zijn oom. “Nou, heeft u iets kunnen vinden?” Laban zei niets.
“Twintig jaar heb ik voor u gewerkt en steeds heeft u mij bedrogen. Eerst met mijn eerste vrouw. U hebt mij Lea gegeven in plaats van Rachel. En later heeft u tienmaal mijn loon veranderd. Als mijn God mij niet had gewaarschuwd, dan had u alles van mij afgepakt.”
Wat Jakob zei, was natuurlijk waar en dat wist Laban ook. Hij zei tegen Jakob: “Deze dochters zijn mijn dochters en deze zonen zijn mijn zonen en deze kudde is mijn kudde. Eigenlijk was alles wat je hier ziet, van mij. Zou ik daar dan tegen gaan vechten? Zou ik mijn eigen dochters of hun kinderen iets aan kunnen doen?
Kom, laten we vrede sluiten. Laten we een verbond sluiten, jij en ik, dat we elkaar geen kwaad zullen doen”.
Jakobs boosheid was toen voorbij. Hij was blij met het voorstel van zijn oom. Geen leugens en geen ruzie meer! Toen nam Jakob een steen en zette die overeind als een gedenkteken. Hij zei tegen zijn familie: “Verzamel nog meer stenen”. En zij haalden nog meer stenen en ze stapelden de stenen tot een steenhoop. Daar sloten Laban en Jakob een verbond met elkaar. Een verbond dat ze elkaar geen kwaad zouden doen.
Daarna bracht Jakob een offer op de berg. Een offer voor God. Toen hij dat gedaan had maakte Jakob een maaltijd klaar en nodigde hij de familie uit om met hem te eten. Ze aten en ze dronken met elkaar en daarna bleven ze slapen op de berg.
Laban stond de volgende morgen vroeg op en hij kuste zijn kinderen. Hij wenste Jakob en zijn gezin veel geluk. Hij nam afscheid en ging terug naar huis.
Jakob kon nu met een gerust hart verder trekken. Na ja gerust… Nu Ezau nog natuurlijk. In die tijd had je natuurlijk nog geen telefoons en ook nog geen internet. Jakob kon Ezau niet gewoon even een berichtje sturen om te vragen of Ezau nog erg boos op hem was. Jakob was bang, bang dat Ezau hem nog steeds niet had vergeven. God zag dat Jakob bang was en stuurde een groep engelen naar Jakob. “Woh..”, riep Jakob, “dat is een leger van God”. Dat gaf Jakob weer moed. God was bij hem en beschermde hem.
Jakob en zijn familie waren al vlakbij Kanaän. Jakob riep een paar mannen bij zich en zei: “Ga naar mijn broer Ezau en zeg hem dat ik terug naar huis kom. Vertel hem dat ik heel lang bij onze oom Laban heb gewoond en dat ik nu veel vee heb, dat ik een rijke man ben geworden. Vraag hem of hij mij vriendelijk wil ontvangen, of hij mij heeft vergeven”. Een paar dagen later kwamen de mannen weer terug bij Jakob. “En, wat heeft mijn broer geantwoord?”, vroeg Jakob.
“Wij zijn bij uw broer Ezau geweest”, zeiden de mannen. “Hij komt hier naartoe en hij heeft vierhonderd mannen bij zich”. Jakob schrok. Hij werd nu toch wel weer erg bang. Wat moest hij doen….