bijbel

Jakob deel 6

Luisteren


Lezen

Oh nee toch, Ezau was onderweg naar Jakob met 400 mannen. Dat werd in ons vorige verhaal aan Jakob verteld en hij werd toen heel erg bang hè? Zou Ezau nu echt naar hem toekomen om hem dood te slaan? Wat moest hij doen! Hij wist het niet.

Maar, Jakob bedacht wel een plan. Hij verdeelde zijn mensen in twee groepen en ook de schapen, geiten, koeien en kamelen verdeelde hij in twee groepen. Want hij dacht: Als Ezau de ene groep aanvalt en doodt, dan kan de andere groep nog vluchten. Een vreselijk idee natuurlijk, maar wel slim van Jakob.

Toch was Jakob erg ongerust. Hij voelde dat hij het niet alleen kon. Toen knielde hij en zei: ‘God van mijn opa Abraham, God van mijn vader Izak. Heer, ik moest van U teruggaan naar mijn familie, naar het land Kanaän, waar ik geboren ben. Dat hebt u zelf tegen mij gezegd. En u hebt ook gezegd dat u voor mij zou zorgen. Ook al ben ik het niet waard, toch bent u steeds goed voor me geweest. U hebt altijd trouw voor me gezorgd. Op de heenreis naar oom Laban, toen ik de Jordaan overstak, had ik alleen maar een stok. En nu heb ik zelfs twee grote groepen mensen en dieren. Help mij nu ook. Red mij van Ezau! Ik ben bang dat hij mij aanvalt. En dat hij iedereen doodt, ook de vrouwen en de kinderen. U hebt beloofd dat ik tot een groot volk zal worden. Help me alstublieft!”

Het bidden gaf Jakob voor even wel weer nieuwe moed. De volgende dag stuurde hij een deel van zijn mensen naar Ezau toe, met een grote groep dieren. Als een cadeau. Hij hoopte dat Ezau dit als een mooi geschenk zou zien. Zou hij het cadeau aannemen? Zou Ezau na twintig jaar zijn broer Jakob kunnen vergeven? Of zou hij juist nog bozer worden…

De volgende avond bracht Jakob zijn gezin bij het riviertje de Jabbok en hij hielp ze naar de overkant. Zijn vrouwen en zijn kinderen en ook de rest van de mensen en dieren. Zelf bleef hij aan de andere kant van de rivier. Hij ging nog niet met hen mee. Hij had nog geen antwoord van God gekregen en daar was hij erg ongerust over. Hij durfde niet verder te gaan zonder de zegen van God en daarom bleef hij achter om te bidden, hij smeekte om Gods hulp.

Plotseling kwam er een vreemdeling aan die Jakob weg wilde jagen. Jakob liet zich niet wegjagen, ben je gek! De man viel Jakob echt aan en ze begonnen wild te vechten. Wat was die man sterk! Maar Jakob liet zich niet verslaan en hij was ook geen slappeling.

Urenlang hield hij het, met al zijn spierkracht, vol om tegen deze Vreemdeling te vechten. En steeds meer dacht Jakob: dit is geen gewone man die met mij vecht… Tot de volgende ochtend bleven ze vechten en Jakob gaf niet op. Was hij zo bang geweest voor Ezau en zou hij nu door een vreemdeling gedood worden. Dat nooit!

Opeens gaf de Vreemdeling een klap op de heup van Jakob en Jakob schreeuwde het uit van de pijn. En toch gaf Jakob het nog steeds niet op. Hij bleef doorvechten. Toen zei de man: “Laat me gaan, want het wordt licht. De dag is aangebroken”. “Nee, ik laat U niet gaan. Niet eerder dan dat U mij zegent”, zei Jakob. “Wat is je naam?”, vroeg de man. “Jakob”, zei Jakob.

Toen zei de man iets heel bijzonders: “Voortaan zul je niet meer Jakob heten, maar Israël. Want je hebt met God en met mensen gevochten én je hebt gewonnen. De man wilde niet vertellen hoe Hij zelf heette, maar diep in zijn hart wist Jakob het natuurlijk wel. Het was God zelf. God zegende Jakob daar op die plaats en toen vertrok Hij. Jakob noemde die plaats Pniël, want dat betekent ‘aangezicht van God’. Hij had God gezien en zelfs met Hem gevochten, gestreden. Zijn nieuwe naam, Israël, betekent ook “strijder met God”. God noemde nu dus ook zijn volk zo, strijders met God, de Israëlieten.

Jakob was doodmoe, maar zó dankbaar en opgelucht. Hij was slim en sterk geweest en hij had tot nu toe steeds zijn zin gekregen. Soms door te liegen en te bedriegen. Soms door te werken en soms door te vechten. Maar hij weet ook dat hij niet altijd de sterkste is. De Heere God heeft hem vandaag geleerd dat hij niet op zijn eigen kracht moet vertrouwen, maar op de kracht van God.

Die ochtend trok Jakob ook over de rivier de Jabbok, naar zijn gezin. Wat zullen ze raar hebben gekeken toen ze zagen dat Jakob kreupel liep. Hij had echt last van zijn heup. Maar Jakob was niet meer bang, hij voelde een wonderlijke rust in zijn hart. Nu durfde hij zijn broer Ezau wel te ontmoeten.


Kijken