bijbel

Jakob deel 7

Luisteren


Lezen

Aan het einde van ons vorige verhaal heb je kunnen horen dat Jakob een gevecht had, met God zelf en dat God hem toen een naam gaf, Israël. Hij heette vanaf toen Israël. Na die ontmoeting met God was Jakob niet meer bang. Hij durfde zijn broer Ezau nu wel te ontmoeten. Weet je dat nog? 

De volgende dag was het zover. Daar kwam Ezau aan, met wel 400 mannen bij zich. Toen verdeelde Jakob de kinderen tussen zijn beide vrouwen Lea en Rachel en de twee slavinnen. Hij zette de slavinnen met hun kinderen vooraan, daarachter Lea met haar kinderen, en Rachel met Jozef achteraan. Zelf liep hij voorop. Hij boog zeven keer heel diep, totdat hij bij zijn broer gekomen was.  Maar kijk nou, Ezau rende hem tegemoet en omarmde hem. Hij viel Jakob om de hals en kuste hem. Dat had Jakob niet verwacht! Hij barstte in tranen uit. Daar midden in het veld stonden de beide broers te huilen van blijdschap.

Toen keek Ezau op en hij zag de vrouwen en de kinderen. Hij vroeg aan Jakob: “Wie heb je daar allemaal bij je?” “Dat zijn mijn vrouwen en mijn kinderen en daarachter zie je mijn vee”, zei Jakob. “Dat heeft de Heer mij allemaal geschonken in de tijd dat ik bij oom Laban was”. Toen stelde Jakob zijn vrouwen en kinderen aan Ezau voor. Als eerste kwamen de slavinnen met hun kinderen naar voren. Daarna kwam Lea naar voren met haar kinderen ene als laatste kwam Rachel naar voren met Jozef. Ze bogen zich allemaal diep voor Ezau.

“En wat wil je met die hele grote groep dieren die ik onderweg tegenkwam”, vroeg Ezau. “Die wilde ik je geven als cadeau, zodat je mij misschien zou vergeven. Ik hoopte dat je niet meer boos op mij zou zijn. Ze zijn allemaal voor jou”, zei Jakob. “Doe even normaal”, zei Ezau, “ik heb dieren zat. Hou ze lekker zelf”. Maar Jakob wilde er niets van weten. “Nee, nee, je moet ze van mij aannemen. God heeft mij dit allemaal gegeven en ik wil dat jij dit deel van mij aanneemt”. Jakob bleef zo erg doordrammen, dat Ezau geen keus had, hij moest het wel aannemen. “Nou, vooruit dan maar”, zei hij.

“Ga je met me mee naar huis?”, vroeg Ezau. “Kom, dan gaan we naar onze vader Izak. Wat zal hij blij zijn om je weer te zien”. “Ga jij maar vooruit”, zei Jakob. “Ik kan niet zo snel reizen met al dit vee en met de kleine kinderen. Wij reizen rustig verder en dan zie je ons wel verschijnen.” Dat vond Ezau goed. Hij vertrok met zijn mannen naar huis en Jakob reisde rustig verder. Hij kwam langs verschillende plaatsen en daar bleven ze steeds een tijdje wonen. Toen ze in de plaats Sichem woonden, zei God tegen Jakob: “Ga naar de plaats Bet-El. Ga daar wonen en bouw daar een altaar voor mij”. Toen zei Jakob tegen zijn familie en iedereen die bij hem hoorde: “Doe alle godenbeeldjes weg die jullie hebben, ik wil dat jullie daar nu eindelijk eens mee stoppen.

Er is maar één God. Die godenbeeldjes beschermen jullie niet, dat doet alleen de allerhoogste God. Maak je klaar voor de Heer, reinig jezelf en trek schone kleren aan. We gaan naar Bet-El. Daar zal ik een altaar bouwen voor de God die mij heeft geantwoord toen ik in moeilijkheden was en die aldoor voor mij gezorgd heeft.” Toen gaf iedereen alle godenbeeldjes die ze hadden aan Jakob. Jakob begroef alles onder de eikenboom bij Sichem. Daarna vertrokken ze naar Bet-El en daar bouwde Jakob een altaar.

Op dat moment kwam God nog een keer bij Jakob en weer sprak hij die bijzondere woorden: “Jouw naam zal niet meer Jakob zijn, maar Israël en Ik zal ervoor zorgen dat je familie heel groot zal worden. Het zal een heel volk worden. Ja, het zal zelfs tot heel veel volken worden. Er zullen koningen uit jou ontstaan. Dit land, dat ik aan Abraham en jouw vader Izak heb gegeven, zal ik ook aan jou geven. En ook aan jouw familie als jij er niet meer bent” Toen ging God weer bij hem weg. Wat was Jakob dankbaar, God zorgde voor hem en beloofde hem een hele mooie toekomst.

Jakob vond dat het tijd was om weer verder te reizen. Nog maar één tussenstop, dan zullen we thuis zijn, dacht hij. Thuis bij vader Izak.

Jakob had in al die jaren natuurlijk heel veel meegemaakt, wat had hij zijn vader veel te vertellen. Zijn lievelingsvrouw Rachel was weer zwanger en hun kindje kon elk moment geboren worden. Wat een feest! Maar Jakob wilde niet op de bevalling wachten, hij wilde snel verder. Ze trokken verder in de richting van de plaats Bethlehem. Toen ze daar bijna waren, ging het mis. Rachel kreeg pijn in haar buik, de baby kwam al. En Rachel kon niet meer verder reizen. Ze was zó moe, ze moesten wel stoppen. Het was een hele zware bevalling en het ging niet zoals het zou moeten gaan.

O jee, hoe zal dat aflopen.


Kijken