bijbel

Mozes deel 3

Luisteren


Lezen

Weet je nog, de vorige keer? Toen werd Mozes als kleine jongen door zijn moeder naar het paleis van de Farao gebracht. De prinses nam hem aan alsof hij haar eigen zoon was en daar bleef Mozes wonen. Poe poe, hij werd dus een prins hè, die Mozes. Hij was rijk en het was ook een hele slimme jongen. Het ging heel goed met hem. En toch kon hij zijn eigen vader en moeder niet vergeten. Hij wist hij dat het paleis niet zijn echte thuis was. Hij wist dat hij eigenlijk bij het volk van de Israëlieten hoorde. En hij wist ook dat de mensen van zijn volk het niet makkelijk hadden in Egypte. Ze moesten zo hard werken en de Egyptenaren waren vreselijk streng en gemeen voor ze. Mozes vond het vreselijk dat zijn volk zo moest lijden. Hij werd daar erg verdrietig van. 

Toen hij groot was geworden, kwam hij op een dag bij de mensen van zijn eigen volk in Gosen. Hij ging er eigenlijk naar toe om de mensen daar te helpen. Maar dat mocht natuurlijk helemaal niet van de farao. Toch ging Mozes er naartoe. Toen hij daar aan kwam zag hij meteen al vreselijke dingen.

Hij zag dat een man van zijn volk, een broeder van hem dus, door een Egyptenaar hard werd geslagen. Niet een klein beetje hè, echt heel hard. Mozes werd daar zo boos van; hij rende op die Egyptenaar af en sloeg hem zo hard, dat de man op de grond viel. En hij was dood. Ojee… dat was wel erg hè, wat Mozes had gedaan.

Hij schrok er zelf ook heel erg van. Wat moest hij nu doen… Hij keek om zich heen en hoopte maar dat niemand het gezien had. Hij verstopte de dode man in het zand en hij ging verder op zijn reis.

Maar het werd toch bekend dat Mozes de man had doodgeslagen. Mensen hadden het gezien en oh oh oh… de farao kreeg het ook te horen, ze vertelden aan de farao wat er was gebeurd. Toen de farao hoorde wat Mozes had gedaan, werd hij woedend. “Waar is ie, breng die Mozes naar mij toe”, riep hij uit. Hij was zelfs zo woest, dat hij Mozes wilde doden.

En dus moest Mozes vluchten. Vluchten naar een ander land, ver weg van de farao. Maar dus ook weg bij het volk van de Israëlieten. Hij was daar niet meer veilig. Dat was natuurlijk vreselijk voor hem. Hij had het zo goed bedoeld, hij wilde zijn eigen mensen helpen, maar het liep dus niet goed af.

Mozes maakte dat hij weg kwam. Hij rende hard en hij bleef rennen tot hij niet meer kon. Daarna bleef hij lopen. Uiteindelijk kwam hij in het land Midian. Hij was doodmoe en hij had honger en dorst. Opeens zag hij een put en met zijn laatste kracht liep hij daar naartoe. Daar viel hij doodmoe op de grond. Poeh, hier kon hij wel even uitrusten. Hier leek het veilig en er was water. Hij leunde tegen de rand van de put en rustte uit.

In de verte hoorde hij het gekwebbel van een aantal vrouwen en het geblaat van schapen. Aha, die vrouwen komen natuurlijk naar de put toe om de schapen te drinken te geven, dacht Mozes. Het waren zeven vrouwen met een kudde schapen. Zeven zusjes, dochters van de priester van Midian. Maar toen ze bij de put aankwamen, kwamen er ook mannen met schapen aan, herders dus. Ze duwden de vrouwen aan de kant. Zij wilden eerst en de vrouwen moesten maar wachten. De vrouwen vonden dat natuurlijk helemaal niet leuk, want dat kostte hen heel veel meer tijd, maar zo ging het elke dag. Ze moesten altijd op die vervelende mannen met hun schapen wachten.

Mozes zag wat er gebeurde en verbaasde zich over de mannen. Zo hoorde dat toch niet? De mannen moesten de vrouwen gewoon voor laten gaan! Hij stond op en met een sterke hand duwde hij de mannen aan de kant. “Opzij jullie”, zei hij, “de meisjes waren hier eerder dan jullie, dus zij zijn eerst aan de beurt”. “Kom”, zei hij tegen de vrouwen. “Kom maar hier met de schapen”. De vrouwen kwamen blij verrast en verbaasd bij de put. Mozes hielp de vrouwen bij de put en gaf de schapen te drinken. De herders stonden mopperend toe te kijken maar durfden niks te doen. Ze waren best wel onder de indruk van Mozes.

De schapen dronken totdat ze genoeg hadden. “Zo, en nu mogen jullie”, zei Mozes tegen de herders. En hij ging weer zitten alsof er niets gebeurd was.

De vrouwen gingen blij naar huis. Hè hè, ze waren es een keertje vroeg thuis vandaag. Dat merkte hun vader ook. “Wat zijn jullie vroeg terug, vandaag”, zei hij tegen zijn dochters. “Ja vader, er was een vreemde man bij de put en die heeft ons geholpen”.

“Nou ja zeg, en dan nodig je die man niet bij ons uit? Als je zo goed geholpen wordt, dan mag je wel wat vriendelijker zijn hoor. Waarom hebben jullie hem niet gevraagd of hij bij ons wil komen eten. Ga hem vlug halen”. En dat gebeurde. De meisjes gingen Mozes halen en Mozes ging mee naar hun vader.


Kijken