bijbel

Mozes deel 9

Luisteren


Lezen

In het vorige verhaal hebben we het gehad over de acht plagen die God over Egypte had laten gaan. Zal ik ze nog een keertje opnoemen? Bij de eerste plaag veranderde het water van de Nijl in bloed en bij de tweede plaag kwamen er heel veel kikkers. Bij de derde plaag waren er opeens heel veel muggen en bij de vierde plaag werd alle Egyptenaren gestoken door die vervelende steekvliegen. Bij de vijfde plaag werd het vee in Egypte ziek en bij de zesde plaag kregen de Egyptenaren door die as vreselijke zweren. Bij de zevende plaag ging het heel hard onweren en hagelen en bij de achtste plaag kwamen er zoveel sprinkhanen.

Wist jij ze alle 8 nog? Dan weet je vast ook nog dat de Farao nog steeds niet wilde luisteren en het volk van God niet liet gaan. Ja, en je raadt het al. Toen kwam God met de negende plaag. Hij zei tegen Mozes: “Strek je hand uit naar de hemel. Dan zal het donker worden, totale duisternis”. Mozes strekte zijn hand uit en ja hoor, het werd donker. Pikkedonker. In het hele land Egypte. Maar niet bij het volk van God, daar was het gewoon licht in de huizen. Wat een wonder hè? God zorgde ervoor dat het 3 dagen lang donker bleef in Egypte. De mensen werden bang, ze zagen helemaal niks, zo donker was het. Ze durfden niet meer uit hun huizen te komen. Ze durfden zelfs niet meer veel te bewegen. Ze liepen anders zomaar tegen elkaar aan of struikelden over stoelen en drempels. Heel eng was het. De mensen durfden niet op te staan en er werd dus ook helemaal geen eten gekookt. De kinderen kregen honger en begonnen te huilen. Het was echt vreselijk. Van alle andere plagen hadden de mensen natuurlijk ook veel last gehad en soms ook veel pijn en verdriet, maar deze plaag was het ergste van allemaal. Kun je je dat voorstellen? Dat je 3 dagen en 3 nachten zo bang bent, omdat het zo donker is?

De farao was ook bang, maar dat wou hij niet toegeven. Hij was ook heel erg boos. Want er werd in die 3 dagen door niemand gewerkt. Dat kon niet, het was veel te donker om ook maar iets te doen. De farao kon maar een oplossing bedenken. Hij moest Mozes laten komen. Mozes moest zijn God vragen om het licht weer laten schijnen. Mozes kwam en de farao riep: “Alstublieft, vraag alstublieft of uw God de zon weer wil laten schijnen. Dit kan toch niet zo”. En dan, dan mogen jij en je volk wel gaan. Ga maar met de mannen, vrouwen en kinderen. Maar, … het vee laat je hier. De dieren, die moeten hier blijven.”

Maar Mozes zei: “Nou nee, dat zal niet gaan, de dieren moeten ook mee. Alle dieren. We moeten dieren kunnen offeren voor onze God. Dus iedereen zal meegaan”.

Toen werd de farao pas echt woedend. Hij schreeuwde tegen Mozes: “Wat denk je wel niet! Dit is niet te geloven! Vertrek! Ga weg en kom nooit meer terug! Als ik je nog een keer zie, dan zul jij zeker sterven. Ik wil je echt nooit meer zien”.

“Goed, zei Mozes, “u zult mij niet meer zien. Maar ik waarschuw u, de God van Israël zal hierna nog één plaag over Egypte laten komen. Er zijn al negen plagen geweest, maar u heeft steeds niet willen luisteren. Vannacht zal de 10e plaag komen. De ergste van allemaal. God zal alle oudste zonen van de mensen in Egypte doden. De oudste zoon van de timmerman, de oudste zoon van de bakker, de oudste zoon van de slager, ja zelfs uw eigen oudste zoon, alle oudste zonen zullen sterven.

Ook alle eerstgeboren dieren in de stallen zullen doodgaan. God heeft heel veel geduld gehad, maar nu is Zijn geduld op. In heel Egypte zullen de mensen huilen van verdriet. Zoveel verdriet is er nog nooit geweest. Maar niet bij ons in Gosen, waar de Israëlieten wonen. Daar gaat niemand dood, daar zal God voor zorgen. En dan, dan zult u ons op uw knieën smeken om te gaan”.

Oh wat erg, wat een vreselijke voorspelling. Zou het echt zo gaan, als Mozes nu zei? Ja, zo ging het echt. Luister maar.

In Egypte was het weer licht geworden en iedereen haalde opgelucht adem. Er werd weer gekookt en schoongemaakt en er werd weer gewerkt. Maar niet in Gosen. Niet bij het volk van God. Daar was het natuurlijk nog steeds gewoon licht, maar er werd niet gewerkt. Waarom niet? Het volk van God kreeg een speciale opdracht. Ze moesten zich voorbereiden op de volgende dag. Dat zou de dag zijn dat ze bevrijd zouden worden uit Egypte. Het volk moest klaarstaan om te vertrekken. Maar eerst moesten ze van God een speciale maaltijd maken. Ze moesten een geit of een schaap nemen van 1 jaar oud en die moesten klaarmaken voor de maaltijd. Ze zouden voor de laatste keer met elkaar eten in Egypte.

God zei: “Jullie moeten een beetje bloed van de dieren boven jullie deur en op de deurposten smeren. Dat zal jullie en alle kinderen beschermen. Rooster het vlees en eet het samen met ongezuurd brood. Jullie moeten je kleren en je sandalen aanhebben, klaar om te vertrekken. Morgen zal ik jullie bevrijden.”

Stel je eens voor, dat moet wel heel spannend zijn geweest. Ja, dat vonden de Israëlieten het ook, héél spannend. Ze waren zenuwachtig. Maar ze waren ook heel blij. God had beloofd dat ze de volgende dag eindelijk na al die jaren uit Egypte zouden vertrekken. Dat ze door God bevrijd zouden worden. Dus ze deden alles precies zoals God het had gezegd. Ze zorgden dat ze klaarstonden om te vertrekken, ze aten met elkaar het vlees en het brood. Ze smeerden ook met takjes het bloed boven de deuren en op de deurposten.


Kijken